Ga in gesprek met de cliënt en/of ouders
Voer een informeel gesprek met de cliënt om te weten te komen wat er bij deze cliënt speelt, met wie hij of zij omgaat en wat mogelijk (achterliggende) hulpvragen zijn. Vertrouw in de eerste plaats op de gespreksvaardigheden die u al bezit.
Wat kunt u bespreken?
Hoe gaat de cliënt om met de gebeurtenis? Zijn er ook andere gebeurtenissen die mogelijk werken als triggerfactor in het radicaliseringsproces? Hoe gaat het thuis? En met zijn of haar vriendengroep? Met wie gaat de cliënt nog wel om in zijn of haar vrije tijd? Wat is zijn of haar wereldbeeld? Is de cliënt gemakkelijk beïnvloedbaar? Door de ervaringen die de cliënt deelt kunt u nagaan wat de impact is van de gebeurtenis. De cliënt kan tegelijkertijd emoties uiten en deze een plek geven.
Voer een open, begripvol, onbevooroordeeld en nieuwsgierig gesprek. Vermijd discussie als de cliënt zijn ervaringen, idealen en/of denkbeelden uitspreekt. Ook benoemt u zorgen over mogelijke radicalisering niet in het gesprek. Deze gesprekken kunt u ook op andere plekken dan achter het bureau voeren, door samen met de cliënt iets te ondernemen.
Leg, afhankelijk van uw rol als hulpverlener, de hulpvraag, persoonlijke situatie en leeftijd van de cliënt contact met de ouders of iemand anders in de omgeving van de cliënt. Heeft u bijvoorbeeld zicht op de (oude) vriendengroep, ga dan ook met deze jongeren in gesprek. Zij kunnen mogelijk vertellen waardoor het contact is verbroken en met wie de cliënt nu omgaat. Informeer de cliënt hierover zodat u het vertrouwen behoudt. Bij cliënten vanaf zestien jaar geldt als hoofdregel dat de cliënt toestemming moet geven om met de ouders over hem of haar te spreken.