Zicht op preventie: hoe meet je dat mensen niet radicaliseren?
Sinds de coronacrisis hangen lantaarnpalen en parkeerautomaten vol stickers van allerlei uiteenlopende actiegroepen die zich ook online manifesteren. Wat betekent dat voor het gemeentelijk preventiebeleid, dat zich vaak op meer klassieke vormen van radicalisering richt? ESS maakte een rondje langs de gemeenten Schiedam, Utrecht en Haarlem en sprak over dilemma’s rond aanpak en samenwerking.
In Utrecht is sinds de coronacrisis het anti-institutie sentiment groter geworden. Dat beïnvloedt de aanpak van die stad, vertelt Abdullah Pehlivan. Hij is programmacoördinator van “Utrecht zijn we samen”. Dat programma behelst een inclusieve aanpak van radicalisering. Pehlivan: ‘Links en rechts hebben de pandemie gebruikt om hun eigen verhaal te verstevigen. Tegelijkertijd zie je een groep opkomen zonder duidelijke linkse of rechtse ideologie, puur anti-institutioneel ingesteld met duidelijk extremistische standpunten. Dat is een groep die wij lastig vinden te duiden.’
‘De klassieke benadering van deze groepen werkt niet, omdat hier niet per se sprake is van een fysiek netwerk waarbij je je kunt aansluiten. Het zijn vaak losse individuen, verspreid over het land, die zich online verenigen. Dat vraagt ook om een andere manier van signaleren en werken, omdat ons programma toch meer op klassieke vormen van radicalisering en extremisme is ingericht. We moeten dus ons beleid uit 2015 herijken’, aldus Pehlivan.
Digitale preventie
Gemeenten mogen online niet zomaar signaleren en volgen. ‘Dus hoe kun je weten dat mensen uit je eigen stad online aan het opruien slaan?’, legt Pehlivan een van de dilemma’s uit. ‘En heb je de juiste partners aan tafel bij de aanpak van deze groep? In sommige gevallen is het antwoord: ‘ja’. Jongerenwerkers werken bijvoorbeeld veel meer online met verschillende groepen. En sinds 2017 werken we met digitaal burgerschapslessen al op scholen aan preventie door jongeren bijvoorbeeld te leren hoe ze nepnieuws kunnen maken. Zo leren ze heel laagdrempelig en interactief hoe dat gemakkelijk gaat en weten ze vervolgens waarop ze zelf kunnen letten bij online informatievergaring.’
Algemene preventieve maatregelen zijn dus geen probleem, legt Pehlivan uit. ‘Je kunt mensen voor een deel weerbaar maken door burgerschapsonderwijs en gesprekken over de democratische rechtstaat. Maar gerichte preventie en mensen online volgen ligt moeilijker.’ Er is ook sprake van een dunne scheidslijn tussen wat mag en niet mag. Pehlivan: ‘Je mag in onze open democratische samenleving antidemocratisch zijn of openlijk anti-institutionele gevoelens hebben. Maar je mag geen handelingen doen die de rechtstaat ondermijnen en bijvoorbeeld online politici, politieagenten of journalisten bedreigen. Dan ga je een grens over. Het dilemma is juist dat we in de aanpak willen voorkomen dat mensen door-radicaliseren en dit soort uitingen doen. Alleen wordt het lastig als je online vrij weinig kan en mag.’
‘Je ziet een groep opkomen zonder duidelijke linkse of rechtse ideologie, puur anti-institutioneel ingesteld met duidelijk extremistische standpunten.'
Hands-on-mentaliteit
In Schiedam is er net als in vele andere regio's in Nederland een ware stickeroorlog aan de gang in de publieke ruimten. Soms zijn parkeerautomaten en lantaarnpalen helemaal vol gestickerd met anti-coronaretoriek, extreemrechts, anti-migratie, anti-Wilders, et cetera. ‘Als er heel veel wordt gestickerd, weet je dat er in ieder geval één iemand heel actief is met stickers. Maar misschien is die persoon wel met een tas vol stickers uit Amsterdam gekomen. De aanwezigheid van stickers is wel een soort graadmeter voor je mogelijke aanpak’, legt Manal Venhorst uit. Zij is procesmanager Team Veiligheid en Crisisbeheersing gemeente Schiedam uit.
‘De soort stickers geven een beeld over wat er leeft. Tegenwoordig staat er vaak ook een QR-code op die naar een onlinesite toe leidt. Wanneer er een sticker van de Polish Defence league opduikt, kun je dat niet negeren als signaal. Hebben wij wel zicht op de MOElanders?’
'Als de hele stad is ondergestickerd, dan is het iemand uit de kern. Dat werkt dus als een soort graadmeter voor je mogelijke aanpak.’
Actualiteit bepaalt
Venhorst: ‘De actualiteit bepaalt vaak de doelgroepen waarop we ons richten. Recent zijn er geen onderzoeken op extreem links geweest, terwijl we best wel aan zo’n groot onderzoek toe zijn. Rechts en links houden elkaar goed in de gaten en proberen elkaar zo veel mogelijk dwars te zitten. Het wordt problematisch wanneer de grens wordt overschreden van activisme naar extremisme: wanneer personen of groepen bereid zijn de wet te overtreden of anderen schade toe te brengen.’
‘Wanneer hulpverleners in contact komen met personen die extremistische ideeën hebben, dan kan het zo zijn dat men de signalen niet herkent, of handelingsverlegen is. Daarom bieden wij zoveel mogelijk professionals de trainingen aan van het Rijksopleidingsinstituut tegengaan Radicalisering (ROR). Je leert daar iets over de actuele stromingen en het herkennen van bijvoorbeeld symbolen. Je wordt ook gewezen op het handelingskader. Wat kun je doen wanneer je als hulpverlener te maken krijgt met iemand die extreme idealen heeft? Hoe maak je contact met zo iemand? Dat leren ze daar.’
Ze vervolgt: ‘Het ROR biedt meerdere cursussen aan. Ik adviseer wijkteams dan ook om de verschillende cursussen te volgen, zodat er een breed kennisaanbod binnen de wijkteams is. Ook ambtenaren Openbare Veiligheid adviseer ik dat te doen. Zorg dat er binnen de teams verschillende collega's zijn die meer weten over extremisme. Dat er iemand is met meer kennis van extreem links en extreem rechts. Laat die kennis niet bij één persoon. En nodig elkaar uit om elkaars bijeenkomsten te bezoeken op dat gebied. Komen er nieuwe maatregelen of nieuwe wetgeving? Zorg dan dat iemand daarover uitleg geeft. Het LSE, ESS, of het JEP, zijn graag bereid iets te komen vertellen over hun werk en aandachtsgebieden. Kortom; houdt het kennisniveau op peil. Er gebeurt van alles op het gebied van radicalisering en polarisatie.’
‘Als je samenwerkt, kun je sterker en effectiever optreden.’
Samenwerking met 32 gemeenten
In Noord-Holland werken 32 gemeenten samen in het samenwerkingsverband Noord-Holland Samen Veilig (NH-SV). Dit samenwerkingsverband richt zich onder meer op het thema ‘Contraterrorisme en tegengaan van polarisatie, radicalisering en extremisme Noord-Holland (CTER)’, legt Samira Bouchibiti uit. ‘Criminaliteit stopt namelijk niet bij gemeentegrenzen en veiligheidsopgaven kunnen complex, divers en veranderlijk zijn. Samenwerking is dan een effectieve manier om lokale problemen samen met politie, OM en andere partners in een bovenlokale context te bekijken. Om expertise te ontwikkelen, kennis te delen en de integrale aanpak een impuls te geven.’
Bouchibti is projectleider van het project “OneonOne” dat in 2021 als onderdeel van CTER is gestart. Het richt zich op jongeren vanaf 14 jaar en jong volwassenen die het gevoel hebben dat de samenleving hen uitsluit en daardoor vatbaar zijn voor radicalisering. ‘Met dit project delen we kennis en werken we samen aan het tegengaan van radicalisering en het vroegtijdig onderkennen van mogelijke geradicaliseerde personen. Als je samenwerkt, kun je sterker en effectiever optreden’, aldus Bouchibti.
Doelen CTER
De partners binnen het project CTER willen onder meer de kracht van de samenleving stimuleren om zo polarisering en radicalisering te voorkomen. Daarnaast heeft het als doel in een vroeg stadium de dreiging te onderkennen, die uitgaat van geradicaliseerde en extremistische personen, groeperingen en instituties. ‘Dat geldt voor zowel links als rechts gedachtegoed, religieus of ideologisch gemotiveerd’, aldus Bouchibti. Interventies, waarvan OneonOne een voorbeeld is, kunnen binnen dit samenwerkingsverband in alle gemeenten worden ingezet. Daarna kan het mogelijk ook landelijk verder worden uitgerold.