‘Sterke pedagogische basis gaat vooraf aan preventie’

Mike Loef houdt zich binnen het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) vanuit verschillende rollen bezig met veiligheidsthema’s. Voortdurend zoekt hij daarbij naar mogelijkheden om samen te werken en kennis te delen met andere partijen die zich richten op de thema’s jeugd en veiligheid. Zo kwam hij ook in contact met het project Weerbare gemeenschappen tegen ondermijning. De gezamenlijke ambitie om samenwerking met ouders meer aandacht te geven, leidde ertoe dat de ESS en het NJI op 13 juni samen een kennisdag organiseerden. 

Portret Mike Loef
Mike Loef

Kun je wat meer vertellen over het NJI? 

“We zijn een onafhankelijk kennisinstituut over opvoeden en opgroeien en streven daarbij altijd naar een combinatie van ervarings-, praktijk- én wetenschappelijke kennis. Die kennis delen we met vier doelgroepen: jongeren, ouders, professionals en beleidsmakers. We doen dit bijvoorbeeld door presentaties te geven op congressen en ontwikkelen publicaties en kennisdossiers."  

Wat doen jullie aan het thema jeugdcriminaliteit? 

“Binnen het NJI valt dit net als onder meer pesten en polarisatie onder het bredere thema ‘duurzame veiligheid’. Jeugdcriminaliteit is in onze ogen niet alleen een veiligheidsvraagstuk: er zit ook een heel sterke pedagogische kant aan. Criminaliteit is immers een bedreiging voor de gezonde ontwikkeling van een kind. We krijgen hier ook steeds meer vragen over, onder meer van gemeenten. Zij willen bijvoorbeeld weten wat er bekend is over risico- en beschermende factoren, welke succesvolle praktijkvoorbeelden er zijn, en of we kunnen meedenken over beleid.”  

Wat is jullie eigen visie op het thema? 

“Twee jaar geleden hebben we het magazine ’Jeugdcriminaliteit – Lessen uit de praktijk’ uitgebracht. Daarin deelden we zeven lessen om met professionals uit verschillende domeinen goed samen te werken aan een veilige omgeving voor kinderen. Opvallend was dat die lessen veel overlap toonden met de lessen die we een paar jaar eerder hadden opgesteld voor de aanpak van radicalisering. Bijvoorbeeld het gebruik van duidelijke termen en een gezamenlijke taal. Vraag tien mensen wat ondermijning is, en je krijgt tien verschillende antwoorden. Zo’n definitie lijkt misschien iets kleins, maar is heel belangrijk om een gezamenlijke focus te bepalen. 

Een andere belangrijke les is om je te verdiepen in andere standpunten. Daarbij gaat het om samenwerking tussen verschillende domeinen en professionals, maar óók om het contact met jongeren en ouders. Daarom was de kennisdag op 13 juni ook zo waardevol: het gaf een heel divers beeld van perspectieven en ervaringen.” 

Wat vind je zelf goede voorbeelden? 

“Dat zijn vooral de voorbeelden waarin het gezamenlijke vertrekpunt om het welzijn van het kind centraal wordt gezet. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij het programma Veilig In en Om School (VIOS) in Arnhem, waar middelbare scholen en andere partners die met jeugd werken samenwerken aan een lokale preventieve aanpak van ondermijnende jeugdcriminaliteit. We spraken daar een jongerenwerker, jeugdagent en schoolcoördinator die alle drie aangaven dat het opbouwen van zo’n samenwerking tijd kost, maar ook veel oplevert. Ze kennen elkaars expertise en weten elkaar snel te vinden. Als er zorgelijke signalen zijn, maar ook als ze denken dat de expertise van een ander beter past bij een vraag die ze krijgen.”  

Hoe kan ook de betrokkenheid van ouders worden vergroot? 

“Ook voor ouders is vertrouwen en het persoonlijke contact heel belangrijk. Wanneer zij te maken hebben met jeugdprofessionals of de politie, willen zij vaste gezichten zien. Dat geeft vertrouwen en helpt een gelijkwaardige samenwerking aan te gaan. De ouders die aanwezig waren op de kennisdag gaven dat ook aan. Eén van de moeders vertelde dat ze niet wist dat er zorgen waren over haar kind, en dat zij daarover graag eerder geïnformeerd had willen worden. Tegelijkertijd voelen ouders zich niet altijd gelijkwaardig behandeld, en hebben eerdere ervaringen soms geleid tot wantrouwen richting instanties. Het kan dan helpen om iemand uit de omgeving te betrekken. Een organisatie als Stichting De Moeder is de Sleutel kan daar bijvoorbeeld een rol in spelen, maar ook andere ouders of organisaties die contact hebben met ouders, zoals de school, lokale vrijwilligersinitiatieven of het jongerenwerk. Dat verschilt per gemeente. Mijn advies aan gemeenten is dan ook: bedenk wie je binnen jouw eigen gemeente kan helpen bij de samenwerking met ouders.” 

Wat zou je gemeenten verder nog willen meegeven? 

“Bij preventie gaat het om het voorkomen van problemen, het in goede banen leiden van beginnende problemen en het voorkomen dat problemen terugkomen. Daarbij kun je kijken naar de drie niveaus: universele, selectieve of geïndiceerde preventie. Maar eigenlijk zit daarvóór nog het werken aan de pedagogische basis: de contacten, relaties en de omgevingen die bijdragen aan het opgroeien en opvoeden van kinderen. Denk aan familie, onderwijs, de buren en vrijetijdsvoorzieningen. Dit zijn geen preventieve interventies, maar ze kunnen wel een preventieve werking hebben. De basis moet op orde zijn. Preventieve interventies kunnen daar een aanvulling op zijn, om de kans te vergroten dat kinderen en jongeren veilig opgroeien.”