‘Drugscriminaliteit leidt tot een parallelle gemeenschap’
Dirk-Jan van Rijen is adviseur sociale veiligheid bij de gemeente Roosendaal, waar drugscriminaliteit een flinke stempel op de samenleving drukt. De beperkte sociale cohesie binnen de gemeente vormt hierbij een extra uitdaging. Op verschillende manieren proberen Dirk-Jan en zijn collega’s de gemeenschap weerbaarder te maken. De ESS biedt ondersteuning met de inzet van een netwerker.
Welke veiligheidsuitdagingen hebben jullie in Roosendaal?
“Veel overlast is hier gerelateerd aan drugscriminaliteit. We zitten dicht bij de grens naar het zuiden, dan ben je sowieso al kwetsbaar. Verder hebben we veel buitengebied, waar criminelen hun activiteiten goed kunnen verbergen. Dat heeft ertoe geleid dat in de regio meerdere criminele netwerken actief zijn, vooral in de hennep. Vroeger concentreerde de logistiek zich vooral rondom vier coffeeshops. Maar toen we in 2009 besloten die te sluiten, verplaatsten veel problemen zich naar de wijken. Daar wonen relatief veel kwetsbare mensen, die vatbaar zijn voor drugsgebruik, en ook voor betrokkenheid bij criminele activiteiten.
Je ziet dat ook terug in overlast op straat. Denk aan drugsdealers die op straat hangen en soms ernstige geweldsincidenten. Opvallend daarbij is de rol van jongeren: die worden op steeds jongere leeftijd crimineel actief en in hun gedrag steeds roekelozer. Een andere belangrijke ontwikkeling is de snelle opkomst van cybercrime.”
Hoe ziet jullie aanpak eruit?
“Binnen het Nationaal Programma Roosendaal is het uit de criminaliteit houden van jeugd één van de drie hoofddoelstellingen. Via het programma Preventie met Gezag zijn we bijvoorbeeld gestart met de inzet van straatcoaches die afkomstig zijn uit de wijk. Daar beginnen we nu mee in Kalsdonk, een wijk met relatief veel risicojeugd. De straatcoaches gaan proberen contact te leggen met jongeren en hun hulpvragen inventariseren. Een uitdaging, want de doelgroep laat zich steeds minder goed kennen. Ook het groeiende wantrouwen in instituties speelt hierin mee. Er is in Roosendaal een soort parallelle gemeenschap ontstaan, die zich steeds meer afsplitst van de burgerwereld. Teelt, handel en gebruik van hennep lopen er als rode draad doorheen. Daarbij kennen ze hun eigen ‘mores’: er vinden veel bedreigingen plaats en voor alles dat met preventie en bestraffing te maken heeft zijn ze moeilijk vatbaar.”
Hoe kan het project Weerbare gemeenschappen tegen ondermijning jullie bij deze uitdaging helpen?
“In overleg met de projectleiders José en Mahmoud hebben we een aanpak opgesteld die uit twee delen bestaat. Ten eerste willen we in kaart brengen hoe het in Roosendaal met de ouderbetrokkenheid staat, omdat we weten dat veel problemen met jeugd zich afspelen buiten het zicht van ouders. Het tweede deel waar we mee aan de slag gaan is het vinden én binden van sleutelpersonen. Daarmee hopen we meer vat te krijgen op de werking van criminele netwerken. Want hoewel we er al veel cijfers en inzichten over hebben, weten we dat we óók nog veel blinde vlekken hebben. De ondersteuning van het project geeft ons de kans een netwerker in te schakelen, die per wijk een overzicht en een advies gaat opleveren. Door het dagelijkse opbouwwerk komen onze eigen collega’s aan zo’n gedegen onderzoek niet toe.”
Wat hoop je dat het onderzoek gaat opleveren?
“We zien dit onderzoek als één van de initiatieven om meer in de haarvaten van de samenleving te komen. We wedden daarbij bewust op meerdere paarden. Er loopt bijvoorbeeld ook een project Moeders, waarin we moeders met elkaar in contact brengen en onderling ervaringen en ideeën laten delen. Dit is vanuit deze vrouwen zelf ontstaan, als gemeente zijn we puur faciliterend. Het voordeel is dat zo’n initiatief een zelfuitdijend vermogen heeft, en ook wijk-overstijgend kan werken. Het is daarmee niet afhankelijk van een ‘potje’ van de gemeente dat weer op kan raken. Samen met de bewoners willen we echt iets opbouwen.
Dit is ook een belangrijk uitgangspunt van het Nationaal Programma Roosendaal: de cohesie en betrokkenheid vergroten. Het typische van Roosendaal is dat we wel trots op onze stad zijn, maar tegelijkertijd soms een lage eigenwaarde kunnen hebben. De trots moeten we meer benutten en de eigenwaarde opkrikken. En daarbij willen we ons niet blindstaren op cijfers, maar vooral het gevoel terugkrijgen van ‘hier hoor ik thuis’; mensen weer laten knokken voor hun eigen stad.”