Psychosociale problemen bij jongeren die (daardoor) eventueel makkelijker kunnen radicaliseren
Psychosociale problemen van allochtone jongeren blijven vaak onbehandeld. Doe er wat aan, betoogt Albert Boon, want zo kun je jihadisme voorkomen.
Uit een analyse door onderzoekers van de politiedossiers van 140 (potentiële) jihadisten in Nederland bleek dat zestig procent van hen psychosociale problemen heeft. Dat is fors meer dan de tien procent onder de Nederlandse bevolking. Van de onderzochte groep was ruim tachtig procent van niet-Nederlandse (voornamelijk Marokkaanse) herkomst.
Wellicht is het te optimistisch om te denken dat alle potentiële jihadisten kunnen opgroeien tot brave burgers als ze tijdig adequate hulp krijgen, maar het drukt ons wel met onze neus op het feit dat onze jeugd-GGZ er slecht in slaagt om allochtone kinderen te behandelen.
In 2010 toonde mijn onderzoeksgroep, op basis van de gegevens van Den Haag, aan dat de kans op adequate hulpverlening bij psychosociale problemen voor allochtone jongeren ongeveer half zo groot was als voor autochtone jeugdigen. In de Schilderswijk en Transvaal (wijken met voornamelijk allochtone bewoners) was die kans nog veel kleiner. Onze conclusie was dat veel allochtone kinderen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben. Over deze bevindingen werden Kamervragen gesteld en de minister gaf de Gezondheidsraad opdracht tot nader onderzoek.
In 2012 verscheen hun rapport gebaseerd op dezelfde cijfers. Tot mijn grote verbazing stelden zij echter: 'Misschien is het gebruik van de jeugd-GGZ door de migrantenjongeren (...) niet te laag, maar dat door autochtone jongeren juist relatief hoog'. Ook bij de gemeenten was weinig belangstelling voor het probleem: doelgroepenbeleid (lees allochtonenbeleid) was uit de mode en de jeugdzorg moest zelf maar zien dat ze alle kinderen bereikte.
Nu is er aanleiding om te veronderstellen dat niet-westerse allochtone jongeren kunnen radicaliseren door onbehandelde psychische problemen. Maar waarom worden zo weinig allochtone jongeren behandeld in de GGZ?
Onbekendheid
Voor de Nederlandse bevolking is het de afgelopen halve eeuw steeds normaler geworden om het 'abnormale' te zien als een probleem waarvoor hulp kan worden gezocht. Deze ontwikkeling lijkt te zijn gemist door ouders uit landen waar de GGZ nauwelijks bestaat. Deze onbekendheid leidt soms tot regelrechte vijandigheid, zoals vorig jaar toen beschermde woonvormen in de Schilderwijk voor mensen met psychiatrische problemen werden gesloten. De bewoners werden bespuugd en uitgescholden door Marokkaanse jongetjes. Gesprekken met de daders en hun ouders over psychiatrische problematiek bleken niet te helpen.
Als ouders zo onbekend zijn met psychische problemen dat ze hun kinderen niet corrigeren als ze patiënten bespotten en aanvallen, is de kans dat ze hulp zoeken voor de psychische problemen van hun eigen kind een stuk kleiner. Omdat ze weinig besef hebben van psychische problemen en de weg naar de hulpverlening zo slecht vinden, staat de jeugd-GGZ vaak machteloos. Dit ondanks initiatieven als interculturele instellingen die zich specifiek richten op geestelijke hulp aan allochtonen.
De sleutel tot het voorkomen van radicalisering kan bij de jeugd-GGZ liggen. Daarom is het zaak dat gemeenten (die sinds 1 januari de verantwoordelijkheid hebben voor de jeugd-GGZ) beleid maken waardoor ook allochtonen jongeren met psychosociale problemen gebruik gaan maken van de voorzieningen. Het zou mooi zijn als dat beleid ertoe zou leiden dat minder niet-westerse jongeren radicaliseren, maar ook dat meer depressieve Marokkaanse meisjes en autistische Turkse jongens de zorg krijgen die ze verdienen.
Bron: Trouw